het tovenaartje

Friday, February 09, 2007

Annalen van de tovenaar

Chapter 33.60: principle of magic
there is no world without

Magie is er niet voordat je haar gemaakt hebt,
voordat je een spreuk hebt uitgesproken.
een rune heeft geen macht voordat ze weer verdwenen is.
er is geen energie, geen macht, geen geloof
slechts magie
en daarom is ze zo machtig.

Elke pen die deze woorden neer zal schrijven
alle inkt zal zich stromen en wentelen
en zich nestelen

in de vouwen in mijn fluwelen gedacht
schuilt er stap voor stap
een smaragden drenkeling
met ravenblauwe wolvenvacht

Alles gaat vanzelf

Wednesday, March 29, 2006

opstaan

Een zacht uiteenspatten op zijn wang doet het tovenaartje ontwaken uit verre dromen. Zijn ogen beginnen als een razende te knipperen nadat de zon hem heeft verblindt met zijn dringende schijnsel. De schaduw van de slaap laat hem liever niet alleen in deze toestand, en dat is te zien aan zijn omgeving als het tovenaartje het heft in handen neemt en rechtop gaat zitten. Alles wat maar kan reiken strekt zich uit naar het zich oprichtende tovenaartje, om hem op te vangen als hij plots weer achterover valt. Met een hand voor zijn gezicht en zijn mond halfopen is het onvermijdelijk dat er met een uitrekkende gaap een gierende stilte naar buiten floept. Het tovenaartje ontmoet verbaasd en bijna verontwaardigd de eerste glimlach van de zon, maar kijkt verloren weg van al het vrolijks om hem heen, zijn blik toevlucht zoekend in zijn eigen hand. Levenslijnen, littekens en grassporen vormen een wirwar van tekens in zijn palm. Onnadenkend laat hij een stroompje donkerpaarse energie door deze gekerfte riviertjes lopen, een schouwspel van twee vloekende kleuren die elkaar aan banden leggen. Dan springt hij abrupt van het dak af, een klein paars universum afvegend aan het zorgzame gras. Weer overeindgekomen staat hij opnieuw even stil bij het niets in zijn hoofd, ditmaal starend naar een zeer kleine mier die naar hem zit te kijken vanuit een kier tussen de straatstenen. Het lijkt alsof het miertje met zijn oogjes knippert, alsof hij zich verbaast over het gebrek aan handelen dat het tovenaartje vertoont. Met statige passen keert hij zich van deze totaal niet imponerende reus af en hobbelt verder naar zijn holletje. De ene mondhoek van het tovenaartje glimlacht terwijl de ander dit probeert te weerstaan, zelfs probeert tegen te werken, een heel vreemd gezicht, maar goed het tovenaartje verkeert dan ook in een vreemde positie. Zijn geweten verschijnt aan hem als een gehoornd hoofd met sluik haar, wat tot gevolg heeft dat de hele straat nu zelfs onwetendheid uitstraalt. "Als gevolg van het feit dat je verantwoordelijk bent voor de regenten van het land," redeneert zijn geweten, "alsmede het welzijn van de wettelijke koning in al zijn zwakzinnigheid, adviseer ik je je plaats hier op het kasteel weer in te nemen en te redden wat er te redden valt. Overspoeld door verwarrende gevoelens van klampende benen en denkend aan de noodzaak van een vlaag dansende vrolijkheid in het land adviseer ik je overal te zoeken." Niemand heeft ooit wat aan zijn geweten. Het feit dat het tovenaartje drie dagen afwezig is geweest zal echter niet geheel onopgemerkt zijn gegaan, wie weet zijn er zelfs wat bewakers opgegeten, dus de plicht buigt zijn voetspoor richting kasteel.

Thursday, March 09, 2006

zoektocht

manuscript van een tovenaartje(nachtelijk werk):

uitvinding
wellicht een instrument als van duizend snaren
of een zee van hout, ineengevlochten tot
denderende muzikalen
het geruis van de wereld
of anders machines, andersmachines
die af en toe weer eens wat anders doen
je snapt wat ik bedoel
of een raderwerk van huizen
aangedreven door droevigheid
zodat de eenzamen de volgende dag ergens anders wonen
of een doordringer
die bij iedere persoon die langskomt
de naam projecteert en laat zingen
in de juiste toonsoort van gevoelens en kleuren
of een schrijfblok van grijze cellen
nooit meer iets vergeten
het staat in je geheugen gekerfd
desnoods een zuurstok met alle smaken


Men moet inzien dat het tovenaartje hier niet de héle nacht mee bezig is geweest. De eerste twee uur heeft hij aproductief in zijn stoel gezeten, er uitziende als een bijzonder knappe imbeciel, met een blik als sardientjes. Daarna begon zijn brein te rollen, letterlijk en figuurlijk, dat deed hij op zijn half-zelfgemaakte bed, om onverwachte combinaties te creëren in zijn geest. Deze leidden toen tot flink doordachte uitvindingen. Als iemand op dat moment nog wakker was geweest dan had men alle kleuren licht uit zijn huis kunnen zien komen, een tastbare vreugde van haartransformaties. Zeker toen hij eenmaal doorhad dat zijn eerste idee al op hem stond te wachten in de hoek, een instrument met alle vormen, dat op elke denkbare manier bespeeld kon worden. Je hoefde het dan ook maar aan te raken en er kwam al geluid uit.
Het tovenaartje kan er alles op spelen.
De rest van de nacht heeft hij dan ook besteed aan het ten gehoor brengen van alle klanken die hij maar kon bedenken, een tijdspanne van 3 uur die zijn huisje van adem vervulde. Het moet aan het einde van deze nacht zijn geweest, midden in zijn zachtste lied, dat hij bemerkte dat er een adem ontbrak in zijn huis, een levenloos hok van verrast ineengestorte objecten. Hij hield het instrument nog vast toen hij aan het ontbreken van het meisje dacht, aan het knallen van woorden op deuren, aan het optrekken van een muur van genegeerde gedachtes, en zijn stilzwijgende handen ontlokten een wolk van prachtige dissonanten aan de uitvinding.
Zijn oude spoor van as doorklievend met groepjes muzieknoten loopt hij nu terug naar het kasteel, achter zich aan slepend een symfonie van verontschuldigende gedachtes. Hij neemt zoals altijd de veertiende ingang en komt direct in de troonzaal, waar hij in het voorbijgaan vier witte muizen tevoorschijn tovert en naar de twee vleesetende planten werpt die het land regeren. Hij loopt zonder erbij na te denken langs de open slaapkamerdeur van de zwakzinnige koning, die probeert een kussengevecht met zijn spiegelbeeld te houden, wat niet lukt omdat men uit voorzorg geen kussens in zijn kamer laat liggen. Het tovenaartje loopt linea recta naar de kerkers, waar hij het meisje zeker zal vinden. De kerkers zijn weliswaar leeg omdat de regenten houden van wat variatie in hun dieet, maar juist daarom is het voor het meisje een plek om rustig haar gevoelens op de muren te smijten. Als ze een cel vol heeft dan schuift ze door naar een andere kerker, en als ze allemaal vol zijn dan tovert het tovenaartje ze weer schoon. Dat vraagt ze tenminste altijd aan hem, maar hij ziet niet in waarom.
Ze schildert lege muren.
Het tovenaartje draaft door de kerkers heen maar ziet niemand, ziet leegte aan voor beschuldigingen en muren voor een uitgang, platgeslagen richtingsgevoel en een vleugje blauwe verontschuldiging. Eerder bezorgd om zijn onnadenkendheid dan om haar afwezigheid vlucht hij naar de kasteeltuin, en verder door de verblijven van de bedienende witheden, kleine vormeloze withete schepsels die 's avonds in de keuken staan. Even buiten de stad kijkt hij een moment naar de massa voor hem, daarna haalt hij zijn instrument tevoorschijn en produceert het geluid van een uil. Uilen komen wellicht zo weinig voor dat noch het tovenaartje noch het meisje er ooit één gehoord heeft, maar dat maakt het juist tot een uitstekend herkenningsteken.
Oehoe schalt het over het veld, steeds luider, steeds doordringender? De planten waaruit het voor hem liggende labyrint is opgebouwd deinzen terug en happen naar elkaar in een voortdurend veranderend gangenpad van elkaar opetende plantaardigen. Het meisje dwaalt wel vaker door dit doolhof, een aantal dagen lang, tintelend wandelend door deze zwerm van groene wegen, vertrouwend op een uiteindelijke uitweg. Als ze honger heeft neemt ze één van de planten, zuigt op de stengel en knabbelt op de bladeren, hamert haar honger neer met gulzig opgesmikkelde bloemen, die op dat moment een fluitend geluid maken, snerpend als krassende krijtheden ondergedompeld in een verscheurend zuur. Op zo'n geluid wacht het tovenaartje als antwoord, en het zou zijn oren goed doen, zijn trommelvliezen doen herleven in een trillend doorgeven van opgeluchte impuls. Hij wacht twee dagen lang.
Het tovenaartje sjokt door de nachtelijke velden, weg van het golvende geheel dat zijn hoop ineens heeft weggenomen. Al zijn ideeen zijn vervlogen met een plots opgestoken wind van ontbrekende luchtstromingen. Hij merkt niet eens meer dat hij weer terug het dorp in loopt. Geluk is met de naar beneden gerichte blik die hij lusteloos over enkele vierkante meters tegels werpt; De drie knoopsgaatjes die hem vanuit het kleine ronde voorwerp aanstaren vertellen hem van verdwijning en achtergelaten haast en kledingstukken? Hij weet de knoop is van haar. Drie gaten aan de mouwen, vijf aan de broek. Hij wandelt met genoeg gedachtes voor drie handen vol langs een volgroeid huis, stumpelend met ondraagbare raadselheden. De enige reden dat hij dan ook iets voelt, is omdat zijn hoofd zo ingespannen op barsten staat dat elke aanraking voelt als een neerstortende nachtegaal, en dat juist zijn hoofd de plek is waar het vijfgatige object dat van het dak af komt rollen, als ware het op zoek naar zijn medeknoop, besluit neer te ploffen en te blijven.
Het knoopje berust in de heen en weer schokkende reactie op zijn vrije val, het zwaaien met zijn plots te waardevolle hoed en het neerstorten in de bevende hand van het tovenaartje. Verenigd met zijn tevens verloren vriend vindt hij alles best, ook al stormt het tovenaartje wanhopig langs de gestippelde regenpijp omhoog en valt hij vijf maal weer naar beneden, om vervolgens te denken aan zijn vermeende toverkracht en een trillend trapje tevoorschijn te toveren, dat hem vergezelt in zijn haast en ongericht streven. Het gras dat het dak voorziet van een sterrenkijkend parket kietelt zijn vooroverstortend gezicht en zijn grijpende handen, en in hun leegte vertellen de sprieten hem een sussende stilte. Nog half overeind lijkt het tovenaartje op een steen met een dwingende wil tot leven. Eenmaal omgerold op zijn rug, zoekend naar een vriendelijke ster om bij uit te huilen, lijkt hij meer op een platgeslagen hoopje geknakte muzieknoten en balken van mislukte uitvindingen. Het dak grijpt zich om hem heen met een vretende slaap en het laatste wat hij denkt te zien is een verzwelgende berg dauwdruppels aan een sprietje links van hem.

Monday, February 27, 2006

een nieuwe essentie

Tollende vlekken voor zijn ogen, wijd opengesperd in teisterende verbazing en veroordeeld tot kruipend zicht. Hij slurpt van de zoete kracht en zijn zicht wordt even zwart met een enorme golf van donkerrode en glimmende gevlektheid. Het gevoel van een dak aan zijn voeten, vlijmscherptes aan zijn riem en handen, houvast aan de schaduw van een uitstekende muur, alles vereenzelvigd in de gewaarwording van macht. Een nieuwe essentie druipt zijn hersens binnen als splinters in zijn blikveld, het tintelt in zijn keel, zingt door zijn tanden, en een verheugd persoonlijk lachje ontsnapt door de frisse opgeschrokken lucht. Geluiden die al geweest zijn verrassen zijn wenkbrauw omhoog, gesnauwde woorden over daden en het barsten van een deur, maar de afleiding duurt niet lang: Een schouwspel trekt zijn aandacht. Boos glijdende benen en haren die niet weten in welke richting te waaien, het binnendringen van een neus en het geheel van geurende wandelgang. In de vlekken voor zijn ogen staat een doel geschreven, als een boodschap die nagalmt in zijn hoofd, zodat hij even overrompeld zijn hand in het haar duwt. Met zuchtende wankelpassen herstelt hij zich.
Twee sprongen en de straat is leeg.

Saturday, February 25, 2006

het tovenaartje

Daar loopt een tovenaartje. Uit zijn mouw strooit hij een spoor van duiven, paradijsvogels en een enkele vuurbal, waardoor het via de zwartgeblakerde tegels en het geroosterde gevleugelte niet al te moeilijk is om hem te volgen. Verstrooid strooit hij, zijn gedachten heel ergens anders, bij zijn grote dromen van knallende bliksems en verschijnende uitgestorven dieren, teleportatie en onverschrokkenheid. Zijn zo langzamerhand zwartgeblakerde mouw doet je denken aan minder grootse daden. Zijn vervuilde mantel sleept over de straten, de glanzende glitters uitgezakt naar de puntjes van de haartjes, af en toe laat er eentje los en zweeft lusteloos weg. Zijn hoed zakt gauw over zijn ogen, om zijn bedroevende blik te verbergen voor de mensen om hem heen. Zijn spontaan veranderende haar verspringt van grijzend blond naar pikzwart, volgend zijn najagende gedachtes. Zijn dromen zijn wanhopig.
Van bovenaf gezien, als je heel hoog in de lucht zou vliegen, ziet zijn spoor eruit als een vraagteken. Over de grote weg, vanaf het paleisje via de achtertuin langs de scheve huizen van de muzikanten, de onzichtbare kastelen van de dromers en de afzichtelijke bouwsels van de handelaars ligt zijn weemoed verspreid, de onderbreking veroorzaakt door wat weggevlogen paradijsvogels.
Zijn kamer maakt al net zo’n verslagen indruk; planken vol met onafgemaakte talismans, half vergroeide glazen bollen en een paraplubak met stoffige staffen. Hij zwiept zijn kleren van gisteren van zijn zelfgetoverde stoel af, zijn eerste geslaagde werk, en ploft erin neer. Even is er niets dan stilte in zijn huis. Stilte, een zacht pruttelen van een verzachtend kopje thee en het ver weg kakelen en smeulen van kippen. De deur zwiept open met een golf van springend parfum en er komt een vrouw binnen, een meisje nog bijna, haren gauw samengepakt in wat dan ook en vastgezet, nieuwsgierige ogen en verontschuldigend gezicht.
“Ach, zit daar niet zo te pruimen,” zegt ze, en springt bij het tovenaartje op schoot.
“De haren van de staart van de tijger groeien wel weer aan, de wachters en de kamermeisjes hebben hun kleren weer omgewisseld en de bloemen zijn alweer bijna helemaal rood.”
“Dit is al de vierde keer dat het mislukt,” zegt het tovenaartje nogal morrig, zijn armen over elkaar geslagen en starend naar het neerhangende puntje van zijn hoed. De vrouw glimlacht zachtjes en legt met een zuchtje haar hoofd tegen de schouder van het tovenaartje.
“Oh arme zeurpiet. En wat dan nog? Niemand is het nog gelukt om uit het niets een orkest aan instrumenten tevoorschijn te toveren en het de derde sonate van Verhalen te laten spelen. Waarom zou het jou dan bij de eerste poging moeten lukken? Het is ook nog niemand gelukt om uit de paaseieren dansende tafelpoten te laten komen, die je uiteindelijk samen een zwierend huis liet vormen voor een dansende bewoner.”
“Je weet ook altijd met goeie voorbeelden te komen,” zegt het tovenaartje, totaal niet overtuigd. “Ik tover alleen maar dingen waar niemand wat aan heeft. Wie wil er nou een dansende tafelpoot of een zwevende bos bloemen dezer dagen, of zelfs een volledig orkest zonder muzikanten! Kon ik maar met iets beters komen, iets waar iedereen iets aan heeft.”
“Laat het eten regenen, voor de armen!”
“Dat heeft Karkas uit het Noorse Zevenland al gedaan.”
“Je kan ook het weer regelen, veel zon maar niet te warm.”
“Dat heeft Solis uit Zuiden van Drigten al gedaan.”
“Maar wat maakt het nou uit of iemand het al gedaan heeft! Wat maakt het überhaupt uit wat je doet? De mensen om je heen worden blij van je, ze zijn gelukkig! Ik word blij van je.”
Het tovenaartje zegt niets terug, diep verzonken in zijn eigen zogenaamde ellendigheid. Het meisje slaakt een agressieve zucht, staat op en stuift dwars door de deur heen.